Joris Vlieghe, Professor en docent aan de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van KU Leuven, schreef met dit boek een filosofisch manifest dat het leraarschap niet enkel beschouwt als een beroep maar als een fundamentele manier van in het leven staan. Een zijnswijze. De auteur stelt dat een echte leraar niet enkel voor de klas staat, maar 24 op 7 leraar ís, op existentiële wijze gevormd door een diepe liefde voor de wereld en voor de inhouden die hij deelt met zijn leerlingen. In lesgeven gaat het om het richten van de aandacht op een inhoud die ertoe doet. En die er door deze interventie misschien ook voor de leerling toe gaat doen.
Vorming boven kennisoverdracht
Een centraal concept in het boek is vorming, dat Joris Vlieghe tegenover de dominante, utilitaire visie op onderwijs plaatst. Terwijl hedendaags onderwijs vaak draait rond meetbare leeruitkomsten, vaardigheden en prestaties, pleit de schrijver voor vorming als een transformerende ervaring. Die ervaring gebeurt wanneer leerlingen worden geraakt door een gebeurtenis of een vak, waardoor ze op existentieel niveau veranderen. Dit is geen lineair groeiproces, maar een breuk: een moment waarop een leerling iemand anders wordt. De leraar is in die zin geen instructeur, maar een gids naar zelfwording.
De auteur is voor alle duidelijkheid niet tegen kennisoverdracht. Het kan immers een van de grootste opgaven zijn van een leraar om jonge mensen tot leren te brengen. Maar als de leraar zich hier enkel toe beperkt, dan verliest zij of hij we twee belangrijke vragen uit het oog:
Waarom en hoe de leerling tot het leren komt en wat er nodig is dat dit leren de leerling kan raken en transformeren.
Welke de precieze betekenis is van de leraar in wat er tijdens het leren gebeurt.
“Leraar word je niet door een diploma maar door een existentiële keuze”
zaakgerichtheid
Het boek overstijgt de discussie of je dan wel de leerling of de leraar centraal moet zetten in het onderwijs. De auteur introduceert het idee van de zaakgerichtheid. Niet de leerling of de leraar staat centraal maar de zaak, de gedeelde aandacht voor iets dat ertoe doet. Of dat nu wiskunde, houtbewerking of literatuur is. Onderwijs ontstaat waar leraar en leerling samen iets proberen te begrijpen of beheersen dat groter is dan henzelf. De autoriteit van de leraar ligt dan niet in zijn gezag over de leerling maar in zijn toewijding aan de zaak. En precies daarin schuilt zijn pedagogische geloofwaardigheid. De autoriteit van de leraar komt niet voort uit zijn positie maar uit zijn trouw aan de zaak. Hij nodigt de leerling uit om de regels van de zaak te respecteren. Of dat nu de grammatica is van een taal of de meetkundige wetten van een driehoek. De leraar oefent dus macht uit, maar altijd ten dienste van iets groters en met de verantwoordelijkheid om deze macht pedagogisch te verantwoorden.
“Als leraar ben je zelf ook aan de regels onderworpen. Je draagt dit uit in het lesgeven omdat je je niet beroept op een gezagsargument. Wanneer leerlingen de regels niet verstaan of toch maar lastig vinden, dan komt het er op aan te tonen dat ze dat de zaak zelf om respect voor de regels vraagt. Zo is de som van de hoeken van een driehoek altijd 180 graden en mag je nooit delen door nul. In die zin ligt de autoriteit bij de dingen zelf, niet bij de leraar of leerling.”
Transparante ontwikkeling onderbreken
Volgens de schrijver is het een onverwacht gebeuren of een sterk confronterende ervaring die opvoeding mogelijk maakt. Omdat je dan losgerukt wordt uit de gevangenschap van de zelfgerichtheid en omdat de logica van een afwikkeling van een reeds vastgelegde identiteit radicaal wordt onderbroken. Het betreft dan een botsen op iets wat groter en belangrijker is dan wat je tot op dan toe waardevol achtte. Dit kan leiden tot een onverwachte wending in je leven, een nieuw begin, en soms zelfs een pijnlijke breuk met wat je spontaan geloofde. Het illustreert hoe ervaringen en gebeurtenissen, iemands leven, plots en compleet kunnen veranderen. De ontmoeting met een leraar kan zo bij een leerling zorgen voor een belangrijke levenswending.
Pedagogische liefde: een unieke relatie
Joris Vlieghe beschrijft een bijzondere vorm van liefde die eigen is aan de leraar: een combinatie van passie, zorg, geduld en discipline. Hij verwijst naar Gilles Deleuze die een onderscheid maakt tussen leerlingen die zich als ‘sadisten’ gedragen (voor wie studeren een berekend en mechanisch proces is) en leerlingen die eerder ‘masochisten’ zijn (voor wie vorming een bron van verlangen en zelftransformatie is). De taak van de leraar is om sadistische leerlingen die enkel willen weten, te transformeren in masochistische leerlingen die willen leren. Pedagogische liefde betekent dan ook leerlingen uitdagen, confronteren én begeleiden. Met het risico op afwijzing. Het kan als leraar immers zeer pijnlijk zijn om op te gaan in een vak terwijl een leerling daar totaal geen interesse in blijkt te hebben.
“De ontmoeting met een leerkracht of met een vak kan de zin van je leven fundamenteel tekenen”
Gelijkheid als vertrekpunt, niet als doel
In plaats van gelijkheid te beschouwen als een einddoel dat we pas na veel inspanning bereiken, stelt hij voor dat leraren vertrekken vanuit het geloof in de gedeelde intelligentie van alle leerlingen. Een leraar beschouwt elke leerling als iemand die kán denken, observeren, onderscheiden, redeneren en betekenisvol spreken. Het is aan de leraar om dit te activeren. De leraar handelt dus vanuit vertrouwen, zonder vooraf te oordelen over het potentieel van zijn leerlingen. Emancipatie ontstaat net doordat leerlingen in aanraking komen met nieuwe werelden, nieuwe inzichten, en de kans krijgen om zichzelf opnieuw uit te vinden. Deze houding vereist vertrouwen en een weigering om jongeren te reduceren tot hun achtergrond, testresultaten of gedrag. Onderwijs wordt hier een daad van hoop: een leraar gelooft niet dat een leerling iets zal bereiken, maar gelooft in de leerling als denker en deelnemer aan de wereld.
De school als ruimte van studie en frictie
De auteur verzet zich tegen een school die draait om welzijn, veiligheid, aanpassingsproblemen of het herstellen van maatschappelijke ongelijkheid. Onderwijs is geen therapie, stelt hij, maar een ruimte voor studie: een vrijplaats waar leerlingen in aanraking komen met iets dat hen kan vormen, confronteren of ontregelen. Vorming is pas mogelijk in een omgeving waarin leerlingen vrij zijn van de eisen van gezin en samenleving. De school moet hen dus niet belasten met politieke verantwoordelijkheden die de volwassen wereld niet kan dragen. Tegelijk is de school geen plek voor vrijblijvendheid of comfort: onderwijs moet schuren, verwarren en uitdagen.
Kritiek op digitalisering en de beleveniscultuur
Een van de meest actuele passages in het boek is Joris Vlieghe’s kritiek op de digitalisering van het onderwijs. Digitale technologieën creëren volgens de auteur een wereld waarin leerlingen alles efficiënt, frictieloos en individueel consumeren. Daarnaast ergert hij zich ook aan de overheersing van de beleveniscultuur. In een wereld waarin alles snel en leuk moet zijn, verliest onderwijs zijn vormende kracht. Vorming is namelijk ongemakkelijk, traag en confronterend. Digitale lessen, snelle kennisoverdracht en belevingsgerichte onderwijsprojecten kunnen dat zelden of nooit vervangen. In plaats van leerlingen een comfortabele ervaring te bieden, moeten we hen de kans geven om zich diepgaand met iets bezig te houden – met volle aandacht, in lichamelijke en sociale aanwezigheid.
Online onderwijs leidt volgens de schrijver tot een ernstige ervaringsarmoede. Er is geen klasruimte meer waarin gezamenlijke aandacht ontstaat, geen confrontatie met anderen of met de wereld, geen kwetsbaarheid of ontmoeting. De pedagogische relatie verdwijnt achter het scherm, en daarmee ook de mogelijkheid tot echte vorming. Volgens Vlieghe moeten we onderwijs weer opvatten als iets dat lichamelijk, sociaal en wereldgericht is.
“In plaats van comfortabele, gepersonaliseerde belevenissen die niet raken, maar verdoven, hebben leerlingen authentieke ervaringen nodig. ”
Een pleidooi voor de lerarenopleiding als zelfvorming
Tot slot pleit Vlieghe voor een fundamentele herziening van de lerarenopleiding. In plaats van een technische training gericht op het verwerven van gestandaardiseerde vaardigheden, moet de opleiding gezien worden als een proces van zelfvorming: leraren moeten niet enkel leren hoe ze een vak geven, maar vooral wie ze willen zijn als leraar. Dit vraagt toewijding, discipline en een levenslange inzet om het eigen bestaan af te stemmen op de zaak die men onderwijst. Leraar word je niet door een diploma, maar door een existentiële keuze. De auteur pleit hij voor een trage, brede, existentiële voorbereiding, waarbij toekomstige leraren gevormd worden tot mensen die werkelijk geven om hun vak en de wereld.
Deze leraar volgens de woorden van Henri Giroux een transformatieve intellectueel en handelt niet enkel binnen het systeem, maar durft het ook in vraag te stellen. Een echte leraar blijft nadenken over waarom hij iets onderwijst, en wat hij eigenlijk probeert op te wekken in leerlingen.
Conclusie
Wat een leraar tot leraar maakt is een krachtig en confronterend boek dat fundamentele vragen stelt bij de manier waarop we naar onderwijs kijken. Het roept op tot een radicale herwaardering van wat het betekent om leraar te zijn: niet als uitvoerder van leerdoelen, maar als iemand die — uit liefde voor de wereld — jonge mensen uitnodigt om zichzelf te worden. Het is een boek met een diepgaand pleidooi voor de leraar als iemand die niet enkel onderwijst, maar zich inzet voor de vorming van jongeren en van zichzelf. Het leraarschap is in deze visie geen beroep met duidelijke grenzen, maar een voortdurende oefening in aandacht, liefde, verantwoordelijkheid en zelfzorg. Joris Vlieghe’s stijl is filosofisch en geëngageerd, soms provocerend, maar altijd doordrongen van een diepe bekommernis voor onderwijs als plek van vorming, emancipatie en zingeving. Het is een boek dat elke (toekomstige) leraar zou moeten lezen. Niet omdat het praktische tips geeft, maar omdat het raakt aan de ziel van het onderwijs. Wat een leraar tot leraar maakt is een filosofische ode aan het leraarschap als levenswijze. Een diepgravend boek dat leraren niet leert hoe ze moeten lesgeven, maar vooral laat voelen waarom. In een tijd waarin het lerarenberoep door prestatiedruk, digitalisering en maatschappelijke verwachtingen steeds vaker onder druk staat, is dit boek een broodnodige herinnering aan het belang en de diepgang van echte pedagogie.